Schrijven is een eenzaam vak.
Maanden, soms zelfs jarenlang zit je aan je bureau (of aan dat van iemand
anders, of in een tuin, een blokhut, een café) woorden achter elkaar te zetten.
En weer te schrappen. Om te draaien. Tot andere zinnen. Die je wel laat staan. In
de hoop dat ze klinken zoals jij het verhaal hoort in je hoofd. Ik ben geen
auteur die luidop zijn eigen teksten leest. Sommige collega’s doen dat wel,
tijdens het schrijven, om te horen of het werkt; ik lees altijd in stilte.
Luidop in mijn hoofd. Uit gêne, misschien. Of omdat het nog niet echt af is.
Dan.
Op een gegeven moment is het dat
wel. Af en klaar en zelfs gedrukt. Dan haal je het eerste boek uit de doos,
ruikt de verse drukinkt, voelt voor het eerst de cover. (Een heel bijzondere
cover deze keer, op stug papier, waar je met je vingertoppen de indruk van elke
letter in kan voelen. Niet zwart op wit, maar rood en blauw in wit.) Altijd
weer heeft dat moment, waarop je een boek voor het eerst vastpakt, iets van een
eerste kus. Een voorzichtig verkennen, dan openslaan, en hopen dat het niet
tegenvalt. Dat de woorden die je daar neerzette, doen wat ze moeten doen.
Of dat zo is, weet je nooit. Dat
weet alleen de lezer. Die ze in zijn hoofd hoort. Daar ben je als auteur niet
bij. Gelukkig. En tegelijkertijd zou je er wel bij willen zijn. Onzichtbaar,
maar wel daar. Willen zien hoe de woorden insijpelen. Hoe iemand stil wordt,
vergeet te bewegen, of zacht begint te blozen bij wat je daar geschreven hebt.
Hoe de woorden zich ingraven in zijn of haar hoofd, en zich daar mengen met
zijn gedachten. Herinneringen loswoelen. Hoe jouw boek, het boek dat je
schreef, het zijne wordt, omdat de lezer zich het verhaal toe-eigent. En het omvormt
tot wat hij wil lezen. (Elk liefdesverhaal is een madeliefje, waarvan we de
bladen omslaan en ons afvragen ‘Houdt ze van mij? Of niet?)
Deze keer was ik er wel bij.
Maandenlang had ik mijn boek zorgvuldig bewaakt; op mijn redacteur na had maar
een handvol mensen het te zien gekregen. Altijd buiten mijn aanwezigheid. Maar
nu zat ik het in te lezen, voor de Luisterbibliotheek. Luidop. Alle 368
pagina’s. Woord na woord en zin na zin. Het was één van de beangstigendste
dingen die ik ooit al heb gedaan. Zou het werken? Werkte het? Klonk het zoals
ik had bedoeld? Na een paar pagina’s herademde ik. Tevreden. Ja, zo had ik het
bedacht. Het klopte. Het werkte. Voor mij dan toch. Veilig tussen deze vier
geïsoleerde muren.
En toen zag ik haar zitten, door
het glazen ruitje van de inleescel. Mijn eerste luisteraar. Die, terwijl ik las,
woord per woord het verhaal binnenkreeg. In mijn bijzijn. Vier ochtenden lang
heb ik haar stiekem bekeken, tijdens het lezen. Wat ik zag, gaat niemand aan.
Maar zeker is: ze luisterde. Het was één van de mooiste momenten die ik als
schrijver heb meegemaakt. Te zien wat je verhaal met iemand doet. En plots wist
ik het weer –hoe kon ik het vergeten? Ik heb het zo vaak voor mijn lief gedaan-:
dat voorlezen het mooiste is. En we het veel te weinig doen. Zeker uit eigen
werk.
foto: Gaea Schoeters in de Luisterpuntstudio |
Het boek waarvan ook onze studiomedewerker Rita ontzettend heeft genoten is "De kunst van het vallen" van Gaea Schoeters, boeknr. 21592, speelduur 10:13.